Achtergrond conflict Hutu’s en Tutsi’s

Omstreeks het begin van onze tijdrekening, beslissen 3 volkeren, uit verschillende streken, zich in het toen nog onbewoonde grondgebied, dat we nu als Ruanda kennen, te vestigen: de Twa’s, de Hutu’s en de Tutsi’s. Twa’s zullen de eerste bewoners van Ruanda zijn. Het zijn nomaden. Nu hebben de meeste dit bestaan opgegeven. Op dit moment blijven er in Ruanda nog maar weinig groepen Twa’s over. Deze leven meestal gescheiden van de andere Ruandezen en zijn weinig geïntegreerd in de maatschappij. De grootste bevolkingsgroep binnen Ruanda zijn de Hutu’s. Zij zijn in de 7de eeuw na Christus hier binnengetrokken. Het zijn boeren van Bantoeorigine uit de omliggende landen. Ze leven in kleine koninkrijkjes met aan het hoofd een ‘Mwami’. De laatste groep zijn de Tutsi’s, ze komen het land gewoon binnen als nomaden, zoekend naar weigronden voor hun vee. Door de goede relatie met de Hutu’s, beslissen ze zich daar te vestigen. Alhoewel ze niet erg talrijk zijn, slagen ze er toch in langzamerhand de macht naar zich toe te trekken, door de Hutu’s te betrekken in hun cliëntensysteem. Ze verspreiden zo hun levenswijze op een subtiele manier. Als de machtsverhoudingen eenmaal vastliggen, stichten de Tutsi’s de koninkrijken Ruanda en Urundi, met aan het hoofd een Tutsi, de Mwami. Hierbij nemen ze volledig de taal, godsdienst, cultuur en vooral ook de politieke structuur van de Hutu’s over. In 1890 worden de landen Ruanda en Burundi bezet door de Duitsers en ingelijfd bij Duits Oost-Afrika. In augustus 1914 interpreteert een Duitse gezant in Kongo zijn bewaking als een vijandige daad. Hij meldt dat België aanstuurt op oorlog. Wereldoorlog 1 was nu ook uitgebreid tot in Afrika. Op 6 mei 1916 trekken ‘Belgische’ soldaten Kigali, verlaten door de Duitsers, binnen. Door de Volkerenbond worden Ruanda en Burundi als mandaatgebieden bestempeld. De inwoners zijn dus geen inwoners van het Belgisch koninkrijk, hoewel België het land wel bestuurt. Ook onder Belgisch bewind, bleven de Tutsi’s het land regeren. Dit zou echter niet lang meer duren. Het feodale systeem brokkelt namelijk langzaam af en door het katholieke onderwijs ontstaat er ook een Hutu-elite, die de overheersing niet langer aanvaardt. In 1957 dan schaart de katholieke Kerk zich openlijk aan de zijde van de Hutu’s. Aangezien België de onafhankelijkheid zolang mogelijk wil uitstellen en de Tutsi’s hopen op een snelle afscheuring om hun gezag en status te kunnen handhaven, schaart ook België zich achter de Hutu’s. Zo ontstaat een merkwaardige coalitie onder ‘leiding’ van Kayibanda. Ook worden er Hutu-partijen opgericht, waaronder de Parti du Mouvement de l’Émancipation Hutu (PARMEHUTU). Juli 1959. De Tutsi-vorst Mutara sterft. Zijn opvolger staat onder invloed van uitgesproken Tutsi-monarchisten, die voor hard optreden waren tegen Hutu-leiders en gematigde Tutsi’s. 1 november 1959. Aanhangers van de Tutsi-partij vallen een Hutu-onderchef aan die zwaar gemolesteerd wordt. Dit is de aanleiding voor een bloedbad tussen de twee volkeren. In deze Hutu-opstand worden honderden tot duizenden Tutsi’s vermoord. Duizenden anderen vluchten onder andere naar Oeganda, waar ze later het RPF vormen, het Ruandees Patriottisch Front. In de inderhaast door de Belgen ingerichte verkiezingen in 1960 winnen de Hutu’s op overweldigende wijze. Het wordt de huidige Mwami te heet onder de voeten en hij vlucht in juli 1960. In oktober 1960 wordt een regering opgericht, onder leiding van Kayibanda, met 7 Ruandese ministers, waaronder twee Tutsi’s. Formeel blijft Ruanda echter nog steeds onder de voogdij van België staan. Op 1 juli 1962 geschiedt het onvermijdelijke en worden zowel Ruanda als Burundi onafhankelijk. In Burundi echter blijven de Tutsi’s aan de macht. Toch wordt Ruanda in 1963 opnieuw geteisterd door een nog veel groter bloedbad. Verdreven Tutsi’s doen een inval, waarop een nieuwe slachtpartij begint. Naar schatting worden 10000 Tutsi’s afgemaakt. Dit incident zorgt voor een radicalisering bij de Hutu’s: de 2 Tutsi’s worden uit de regering gezet, hun partij wordt het zwijgen opgelegd en Ruanda wordt een eenpartijstaat waar de Hutu’s baas zijn. Toch zijn de extreme Hutu’s nog niet tevreden: zij eisen dat alle Tutsi’s zouden worden verwijderd uit de invloedrijke posities die ze soms nog bezitten in bestuur, onderwijs en leger. Het regime van president Kayibanda zou het een tiental jaren volhouden. Hij vervalt tijdens de jaren ’70 in vriendjespolitiek ten gunste van de Hutu’s uit het centrum van het land. Dit tot tegenzin van de Hutu’s uit het noorden, die sterk staan in het leger. Op 5 juli 1973 volgt een geweldloze staatsgreep. De stafchef van het leger, Habyarimana, grijpt de macht en roept de ‘Tweede Republiek’ uit, waarvan hij president wordt en een regering van burgers vormt (nieuwe grondwet in 1978). Onder zijn bewind komt er een centraler geleid bestuursapparaat (verbod op politieke partijen en oprichting MRND (Mouvement Révolutionaire National pour le Dévelopement)) en een trend naar economisch nationalisme. Maar zijn grootste doel is een verzoening tussen de Hutu’s en Tutsi’s. Die lijkt er ook te komen met een topconferentie in 1974 van de staatshoofden van Ruanda, Burundi en Zaïre (thans Kongo). Er wordt een akkoord gesloten met betrekking tot de veiligheid aan de staatsgrenzen. Twee jaar later sluiten de drie landen de Economische Gemeenschap van de Grote Meren. Tutsi’s mogen vanaf nu 14 % van alle banen in de moderne sectoren bezetten. Op de identiteitskaart van elke Ruandees staat nu ook zijn afkomst. Zonder enige twijfel is dit beleid tot 1988 een zegen voor Ruanda. Ruanda en zijn president zijn bovendien graag gezien in België en dan vooral bij Boudewijn. Door de afhankelijkheid aan andere landen ziet men echter niet dat het regime aan metaalmoeheid begint te leiden. Er heerst hongersnood, de koffieprijzen storten in, er breken een reeks politieke schandalen uit. Het regime is duidelijk niet meer wat het was. Tegelijkertijd vind ook in buurland Burundi een slachting plaats waardoor talrijke Hutu’s naar Ruanda vluchten. Te midden van deze groeiende crisis, vallen op 1 oktober 1990 zo’n 10000 rebellen vanuit Uganda het land binnen. Ze noemen zich het FPR, Front Patriotique Rwandais. Het RPF streeft naar de terugkeer en een volledige amnestie voor de Tutsi-vluchtelingen en de totstandkoming van een democratie. Met de hulp van Zaïrese, Franse en Belgische troepen weet het regeringsleger stand te houden. Ondanks verschillende overeenkomsten tussen RPF en regeringsleger houden de gewelddadigheden aan. Ook de invoering van een meerpartijenstelsel (in 1991) en de vorming van een overgangsregering (1992), waarin zowel de regeringspartij als het RPF en andere oppositiepartijen vertegenwoordigd zijn, maakten geen einde aan de voortdurende gewelddadigheden. De gewelddadigheden beperken zich niet tot gevechten tussen het RPF en het regeringsleger. Verschillende Hutu-milities proberen door het plegen van aanslagen en gewelddadigheden tegen Tutsi en democratiseringsgezinde Hutu het democratiseringsproces van president Habyarimana te saboteren. Op 6 april 1994 komt Habyarimana om het leven bij een raketaanslag op het vliegtuig waarin hij zit. De ware toedracht van deze aanslag, waarbij o.a. ook president Ntaryamira van Boeroendi de dood vind, blijft onduidelijk. Na de dood van Habyarimana beginnen extreme Hutu’s (Interahamwe) een klopjacht op Tutsi’s en (vermeende) politieke tegenstanders in Hutu-kringen. De genocide waarin dit resulteerde, kostte het leven aan tussen de 500.000 en 1 miljoen mensen, vooral Tutsi’s. Het RPF maakte gebruik van de onduidelijke situatie en bezette grote delen van het land. De nog aanwezige VN-troepen verlieten het land. Uit angst voor het oprukkende RPF vluchtten veel Hutu (burgers, extremisten en militairen uit het regeringsleger) naar veiliger gebieden in Rwanda en naar vluchtelingenkampen, m.n. in Zaïre (bij Goma en Birava). In juli trok het RPF de hoofdstad Kigali binnen. Daarop werd een nieuwe regering beëdigd en Pasteur Bizimungu, een uit het RPF afkomstige Hutu, werd tot president benoemd. Hiermee kwam echter geen einde aan het geweld en de politieke onenigheid. De terugkeer van de vluchtelingen liep bovendien grote vertraging op. Naar schatting 1 miljoen Rwandezen waren in 1996 nog altijd ontheemd.
Vijf kilometer over de grens met Congo kamperen nog altijd 800.000 Rwandezen, overwegend Hutu’s die in 1994 op de vlucht gingen voor het oprukkende FPR. De kampen worden nog altijd gecontroleerd door politieke krachten die aan de volkerenmoord deelnamen. De terugkeer van de vluchtelingen is zo goed als stilgevallen. Hutu-bendes voeren strooptochten uit en destabiliseren het westen van Rwanda. Ze leggen mijnen om gemeenschappen te verhinderen te isoleren en te verhinderen dat hulp de heuvels bereikt. De vluchtelingen keren ook niet terug omdat de veiligheidssituatie in het land precair blijft.

Geen opmerkingen: